grote weg 1.0
voornaamste weg in een gebied; hoofdweg
Algemene voorbeelden
"Marc rijdt nooit hierlangs", zei Nancy. "Het gaat veel vlugger langs de grote weg, zegt hij. Ik zei het al: hij is altijd gehaast."
Hij gaf gas en we reden knarsend de oprijlaan af naar de grote weg.
Bij de brede brug over het Rijn-Schiekanaal staat een file. Er schuift een mast voorbij. We rijden onder de grote weg naar Amsterdam door.